ROB GRAAFLAND
De jaren 1875 - 1900
Robert Archibald Antonius Johan Graafland werd op 26 november 1875 te Maastricht geboren als tweede zoon van Jonkheer Johan Magdalenus Leo en Francisca Suzanna Geertruide Mols. De Graaflands waren oorspronkelijk uit Amsterdam afkomstig waar ze sinds 1600 tot de regentenfamilies hadden behoord. Johan Graafland was bankier - commissionair, maar bovenal heraldicus die het boek "Limburgsche Wapens" (1) illustreerde onder redactie van J. M. van der Venne. Toen Graafland op 15 januari 1925 overleed en zijn zoon Antoine, die het werk van zijn vader zou voortzetten, negen maanden later op 11 oktober eveneens overleed, nam de tekenaar L. Pilet het op zich om het boek af te maken. Johan Graafland schreef en tekende ook het boek "Encyclopédie Héraldique" / "Heraldische Encyclopedie" (2), zowel in het Frans als in het Nederlands, dat na zijn overlijden door A. Stalins voor de druk gereed werd gemaakt. Verder brandschilderde Graafland houten wapenborden waarbij gebruik werd gemaakt van brandstift en kleuren, zoals het grote Graafland wapenbord ter ere van het huwelijk van Rob Graafland met Maria Duquesne. De heraldicus en genealoog C. Pama schreef over Johan Graafland in zijn encyclopedisch vademecum "Heraldiek en Genealogie" (3): "Begaafd heraldisch tekenaar wiens wapens uitmunten zowel door heraldische juistheid als artistieke uitvoering". En in Pama's boek "Heraldiek" (4) zijn 91 heraldische afbeeldingen door Johan Graafland getekend, de twee omslag tekeningen inbegrepen; het merendeel van de overige 43 afbeeldingen zijn kleiner van uitvoering.
Op 4 november 1890, na de liquidatie van de bank, verhuisde de familie Graafland - drie meisjes en vijf jongens - naar Nieuwer Amstel, het huidige Amstelveen, en daarna naar Amsterdam waar Rob Graafland gelijktijdig de Rijksnormaalschool voor Teekenonderwijzers en de Quellinusschool doorliep. De laatste, een kunstnijverheidsschool, de latere Gerrit Rietveld Academie, was in 1879 door de bouwmeester Pierre Cuypers opgericht om jonge krachten op te leiden voor de bouw van het Rijksmuseum (decoratieschilders, tekenaars en beeldhouwers); het gaf een driejarige opleiding volgens middeleeuws model. De ouders van Rob Graafland wilden hem voor architect laten opleiden, en daarom werkte hij enige tijd op het atelier van Cuypers ten einde een opleiding in de architectuur te volgen. Maar Graafland voelde zich toch meer tot de schilderkunst aangetrokken, en nadat hij op verzoek van zijn ouders in 1895 de akte Middelbaar Onderwijs M1 tekenen had behaald liet hij zich aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam inschrijven, de enige inrichting voor hoger kunstonderwijs die Nederland rijk was. Zijn leermeesters waren Professor Augustus Allebé en Professor Carel L. Dake. In de avonduren deed Graafland gedurende de volgende jaren als leraar ervaring op aan een druk bezochte avondtekencursus aan de Prinsengracht die door zijn vriend en studiegenoot Gerrit Willem Knap, de latere kunstschilder, een jaar tevoren was opgericht.
Op 26 september 1898 solliciteerde Rob Graafland voor een open plaats aan het in dat jaar opgerichte Stadsteekeninstituut te Maastricht, en nadat hij op 7 november hieraan tot leraar M.O. tekenen was benoemd vestigde hij zich op 11 januari 1899 in het centrum van Maastricht en op 28 december 1899 in Gronsveld, een dorpje niet ver van Maastricht. De andere twee docenten aan het Stadsteekeninstituut waren de Sittardse beeldhouwer Frans van der Laar en Willem Sprenger. Het Stadsteekeninstituut was gericht op een vakopleiding voor jonge arbeiders en ambachtslieden en ondergebracht in de voormalige Augustijnenkerk en het opende op 1 december 1898. Jos Schols schreef (5): "In het Augustijnengebouw waren acht lokalen beschikbaar. Er werd begonnen met 159 leerlingen vanaf twaalf jaar. De meeste scholieren oefenden een ambacht uit .... Aan deze school waren drie afdelingen verbonden: handtekenen, technisch tekenen en boetseren. Elke afdeling telde vijf klassen." En: "Graafland onderwees niet alleen praktische vakken, maar bracht zijn leerlingen eveneens artistieke vaardigheden bij. Bij hem stond niet alleen het nut, doch ook de schoonheid centraal. Dit was iets nieuws op school." Graafland gaf les in Natuurtekenen en zijn jaarsalaris was f 650. De directeur van het Stadsteekeninstituut was Jacobus van Gils die in 1902 naar Rotterdam vertrok waar hij het volgende jaar overleed, zijn opvolger was A. van de Sandt. Maastricht was toendertijd een stadje van ongeveer 30.000 inwoners en nog steeds bijzonder geîsoleerd. De verbindingswegen met Sittard en Heerlen waren slechts zandweggetjes en het station bestond uit een houten gebouwtje. De gastram, die bij het bestijgen van de hellende Maasbrug door de passagiers moest worden voortgeduwd en bij de afdaling tegengehouden, maakte plaats voor de gemeentelijke paardentram. Op cultureel gebied werd Maastricht door slechts een enkeling vertegenwoordigd: de kunstschilders Theodoor Schaepkens (1810 - 1883), zijn broer Alexander Schaepkens (1815 - 1899) en Henri Goovaerts (1865 - 1912), de beeldhouwer Frans van der Laar (1853 - 1933), de dichter A. Franquinet (1826 - 1902) en de schrijver Fons Olterdissen (1863 - 1923).
In 1900 richtte Graafland zijn eerste atelier aan de Heksenhoek in, thans het gebouw van het huidige Natuurhistorisch Museum Maastricht, en in 1901 verplaatste hij het naar de Markt / hoek Spilstraat. Onder invloed van zijn academische vorming schilderde hij de eerstkomende jaren voornamelijk in Rembrandt - bruine kleuren, maar reeds onder zijn vroegste werken bevinden zich doeken die aanwijzen in welke richting hij zich uiteindelijk zou gaan ontwikkelen, zoals "Morenfiguur" (1902), "Picnic bij rode auto" (1902) en "Maastricht" (1906), alle kleurrijke composities. Stillevens, bloemstukken en religieuze onderwerpen trokken Graafland niet aan. Het eerste heeft hij dan ook nooit geschilderd en het tweede een enkele keer, zoals een blauwe vaas met klaprozen. Ook religieuze afbeeldingen heeft Graafland zelden of nooit geschilderd, niettegenstaande hij zijn leven lang de religieuze lesboekjes van Broeder Cyprianus illustreerde.
Het artistieke leven van Graafland werd niet beinvloed door politieke en maatschappelijke ontwikkelingen. Wel tekende hij een toendertijd beroemde briefkaart met de ondertiteling "Steunt het wettig gezag voordat het te laat is" die in alle boekwinkels over het gehele land verkrijgbaar was, toen Troelstra in november 1918 de revolutie uitriep en België aanspraken op Nederlands - Limburg maakte. Ook zijn er enkele andere politieke tekeningen van hem bekend, doch nimmer heeft Graafland zijn politieke en maatschappelijke overtuigingen in zijn schilderijen verwerkt.
Jean van der Voort schreef over Graafland (6): "Naast een sterk persoonlijke stempel, ligt over heel de reeks zijner doeken, in niet te miskennen schittering, de mooie weergave van een innige, dichterlijke ontroering, die elk stuk vormt tot een gedicht in kleuren." Graafland koos inderdaad soms een dichterlijk motief om deze in een schilderij tot uitdrukking te brengen. Van der Voort vervolgt: "Jonge Liefde (1918), is de dichterlijke uitbeelding van het vers van Gottfried Mann:
"De zon stond hoog, de lente zong door het lover,
De ganse wereld zong hun tegemoet,
Hij boog 't gelaat, al fluist'rend, tot haar over,
Naast 't kopje naast hem, rood van rozengloed..."
Poëzie en muziek oefenden een grote invloed op het leven van Graafland uit. Zijn geliefde onderwerp "Levensgang" was ontleend aan het oratorium de "Schöpfung" van Joseph Haydn. Het was ook dank zij het luisteren naar de "Schöpfung" dat Graafland na zijn langdurige ziekte opnieuw het palet opnam (7). Van der Voort: "Telkens als Graafland het edelste ter wereld, het menselijk wezen schildert, weet hij te vermijden, wat velen in het modern werk soms schokt, en uit de ruw geborstelde kleurenvlakken droomt, in doorvoelde fijnheid, het vergeestelijkt gelaat."
De ganse wereld zong hun tegemoet,
Hij boog 't gelaat, al fluist'rend, tot haar over,
Naast 't kopje naast hem, rood van rozengloed..."